De doopdiensten worden zes keer per jaar gehouden, in de oneven maanden. Elke dopeling ontvangt een doopkaars.

De kosters zetten de doopkaarsen op de liturgische tafel. 

Ouderling van dienst (O1)

Zij/hij 

- Controleert zo nodig of er voldoende plaatsen gereserveerd zijn:

- Ontvangt de doopouders.

- De koster haalt, op aanwijzing van de voorganger, de dopelingen uit de consistoriekamer en wijst degenen die de dopelingen binnen brengen een plaats aan. 

- O1 ontsteekt de (eerste) doopkaars aan de Paaskaars, spreekt de bijbehorende tekst en geeft de kaars aan de doopouders.

- Nadat de dopelingen weer overhandigd zijn aan hen die ze binnenbrachten, gaat de koster hen voor naar de consistorie. Vóór de zegen komen de gedoopte kinderen terug in de kerkzaal.

- Na de dienst feliciteert O1 samen met de voorganger de doopouders in de ontmoetingsruimte, overhandigt hun de doopkaart, kinderbijbel en eventueel een boekje voor een ouder kind en blijft bij de voorganger tot het feliciteren door de gemeente voorbij is.